(On)bereikbaar

Een tijdje geleden vroeg onze zevenjarige kleindochter of ze ons mocht interviewen. Op school was ze bezig met het thema “communicatie”. Ze had al geleerd hoe mensen in verschillende werelddelen elkaar begroeten en moest nu aan haar grootouders vragen hoe wij vroeger telefoneerden. Omdat ze in Thailand woont verliep het gesprek via Face-Time. 

Ik begon te beschrijven hoe een telefoon er vroeger uitzag. Dat het een tweedelig toestel was, bestaande uit een hoorn waar je aan de onderkant in moest spreken en door de bovenkant kon luisteren, en dat die hoorn door een snoer verbonden was met een gedeelte waarop een draaischijf stond. Ze lachte ongelovig toen ik zei dat de telefoon op een vaste plek stond, je dus niet kon rondlopen met je telefoon, laat staan hem mee naar buiten nemen, en je al helemaal niemand kon zien. Terwijl ik het vertelde, realiseerde ik me dat wat zij heel normaal vindt, voor mij als kind ondenkbaar was. Iemand zien door de telefoonlijn heen – het werkte toen alleen maar op mijn lachspieren. Hoe vervormd zou dat beeld dan wel zijn? En wat als je gesprekspartner zag dat je in je neus stond te peuteren? 

Bij mijn ouders stond de telefoon in “de bureau”, de kamer beneden waar een bureau voor mijn vader stond. Niet dat hij daar vaak zat – als leraar aardrijkskunde moest hij niet veel voorbereiden en examens nakijken deed hij in de huiskamer. Ik denk dat die telefoon daar ook iets mee te maken had. Vermoedelijk had hij telefoonangst want opnemen of zelf bellen deed hij bijna nooit. Wanneer de telefoon rinkelde, of beter: door het hele huis galmde – je moest hem immers overal kunnen horen, liefst ook tot in de tuin – was het dan ook mijn moeder die zich ernaartoe haastte om op te nemen. Als het niet voor haarzelf was riep ze de naam van degene die de andere kant wilde spreken door het hele huis. Die moest dan komen om de hoorn van haar over te nemen. Ze wist dus altijd wie er belde. Ook hoe lang dat gesprek duurde. Tot ik mijn eerste vriendje had was dat geen probleem. 

De regels rond telefoneren waren toen heel duidelijk. Je nam de telefoon altijd op, tenzij je er niet was. Desnoods sprong je uit je bed of bad, maar die telefoon werd aangenomen. Halfdood zijn was ook nog een excuus, maar dat moest wel bewezen kunnen worden. Telefoontjes na acht uur ´s avonds en voor acht uur ´s morgens zorgden steevast voor consternatie. Het hoorde niet, tenzij er iemand was geboren of gestorven. Tussen acht en acht trad mijn moeder de telefoon dan ook altijd net iets langzamer en met een bezorgd gezicht tegemoet.

Toen ik midden dertig was kochten mijn man en ik onze eerste mobiele telefoon. Een grote korenbloemblauwe Nokia met een antenne eraan. Voor mijn man was het een bevrijding: hij moest niet meer naast de telefoon blijven zitten wanneer hij nooddienst had, maar kon met zijn mobiele telefoon vrij bewegen. We hadden nog altijd een vaste telefoon. Die evolueerde van een telefoon met een snoer naar een toestel met een afneembare hoorn zodat je er in je huis mee kon rondlopen. Onze Nokia gebruikten we alleen voor de nooddiensten en op vakantie. 

Tegenwoordig schaffen veel mensen hun vaste telefoon af. Ik vind dat jammer. Wanneer je naar een vaste lijn belt, weet je wel welk nummer je draait maar daarom weet je nog niet wie de telefoon gaat opnemen. Mij heeft het in ieder geval al menig interessant gesprek opgeleverd. 

Zelf gebruik ik nog graag de vaste telefoon. Ook omdat bellen of whatsappen naar een mobiel nummer in mijn ogen altijd wat gevoelig ligt. Als ik iets met een bevriend koppel wil afspreken moet ik kiezen met wie ik ga communiceren. Met de vrouw, die mijn vriendin is maar niet alleen wil of kan beslissen, of met haar man met wie dat lang niet zo gecompliceerd is? Is mijn vriendin dan niet gepikeerd? Whatsapp ik naar mijn zoon of naar mijn schoondochter? Welke impliciete boodschap geef ik dan? Komt daarbij dat ik de regels niet ken. Tot hoe laat mag ik contact opnemen? En wanneer ik niet meteen antwoord krijgt, hoe lang moet ik dan wachten? Een uur, twee uren, een dag, een week? 

Ook over het gebruik van emoticons ben ik vrij onzeker – vooral sinds ik de reeks Adolescence heb gezien. Blijkbaar hebben ze voor de jeugd een heel andere betekenis dan ik eraan geef. 

Mobiel bellen blijkt ook al net zo´n inbreuk op de privacy te zijn als ergens gewoon langsgaan. Hoewel iedereen zijn telefoon altijd op zak heeft, zogezegd altijd bereikbaar is, komt een telefoontje heus niet altijd uit. Als je wil vermijden dat je wordt weggedrukt of een boodschap moet inspreken, vraag je een gesprek dus best van tevoren even aan. Nee, een telefoon meteen aannemen hoeft niet meer. Dat kan altijd nog. Ervoor uit bed of bad springen doen we al lang niet meer. 

11 reacties op “(On)bereikbaar”

  1. Heel leuk bericht, Ingrid! A walk down memory lane … Ik ben een leeftijdsgenoot, wat maakt dat ik vrijwel al je observaties deel.

    Voor mij zit/zat het grote verschil tussen mijn eigen jeugd en die van onze kinderen erin dat mijn telefoongesprekken inderdaad getimed (en soms zelfs gevolgd) werden door mijn vader. Mijn man en ik daarentegen hadden geen idee wanneer of met wie onze kinderen belden, hoe lang dat duurde, waar ze het over hadden … Dat was met de smartphone en dus echt privé. Anderzijds moet ik zeggen dat ze nu ook niet zo vaak belden, eerder niet zelfs. Intussen zijn ze alle drie volwassen, maar nog steeds lijken ze telefonische contacten uit de weg te gaan. Willen we samen naar een restaurant, dan is het moeder die reserveert!

    PS Ik heb wel een oplossing voor het dilemma: whatsappen met je zoon of je schoondochter: maak gewoon een groepje met beiden aan!

    Geliked door 1 persoon

  2. Mijn man studeerde in Amsterdam, en iedere woensdag avond belde hij me op een vaste tijd op vanuit de hal van het studentenhuis alwaar een telefoon aan de wand hing. Volgens mij zo’n geval waar je kwartjes in moest gooien. Hij belde, liet 2 keer rinkelen en dan kon ik hem terugbellen. Dat waren nog eens tijden 😀

    Geliked door 1 persoon

  3. Mmm, een fijn stukje. Ik was een jaar of vijftien toen de “gsm” uitkwam, die Nokia van Coca Cola. Mijn beste vriendin had de eerste in mijn omgeving (soms was de ontvangst zo slecht dat we naar de zendmast aan het sportveld moesten fietsen). O o o wat een tijden. Op mijn zestiende kregen mijn oudere zus en ik er een van onze ouders, want ze vonden dat wij in geval van nood moesten kunnen bellen. Terecht, het was nog maar een paar jaar na Dutroux.

    Die overgangstijd van vast toestel naar draagbaar naar email als standard vervult me met nostalgie. Mijn eerste kantoorjob was zo heerlijk duidelijk: vaste lijn, een maand tijd om te reageren op een brief en een week op een mail. Ik gebruik mijn telefoon nog altijd niet tijdens de werkuren en sta ervan versteld dat iedereen dat wel zomaar doet en dat er niks van gezegd wordt?!

    Inderdaad, de norm is weg: wat hoort er? Voor jeugd is opbellen blijkbaar ongeveer even angstaanjagend als naakt uit de bosjes tevoorschijn springen: not done.

    Ik stuur altijd maar een smsje (jahaa fuck whatsapp, dat lees ik vaak pas uren nadat het verstuurd is) naar mijn ma: “druk bezig?” en in geval van niet bellen we. Of via sms met een vriend afspreken dat we zaterdagnamiddag zullen bellen. Het is houterig. Tussen acht en acht was heerlijk…

    Like

Reageren? Graag!

INGRID VANDERKRIEKEN